Deze pagina bevat de originele teksten uit "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" over de dislocatie-plannen uit 1939 en 1940 voor zover zij het verplaatsen van de landsregering naar forten van de Stelling behandelen. Ter illustratie zijn enkele foto's toegevoegd.
Vóór de strijd ontbrandde, gingen regering en legerleiding er van uit, dat men aan het Duitse offensief geruime tijd het hoofd zou kunnen bieden; gehoopt werd: lang genoeg om Frankrijk en Engeland (voor wie het een levensbelang was, een Duitse bezetting van geheel Nederland te voorkomen) in staat te stellen, belangrijke versterkingen over te brengen, in elk geval naar Zeeland en naar de Vesting Holland. De verdediging van Zeeland en van de Vesting Holland zou immers pas in laatste instantie aan de orde komen: eerst zou men weerstand bieden langs de IJsel en Maas, dan kwamen de Grebbelinie en de Peel-Raamstelling aan de orde en eerst als onze troepen al die stellingen hadden moeten verlaten, waren wij aan de verdediging van Zeeland en van de Vesting Holland toe.
generaal-majoor H.F.M. van Voorst tot Voorst (Foto: parlement.com) |
Hoeveel tijd zou, meende men, met dat alles gemoeid zijn?
De chef-staf van de landmacht, generaal-majoor H.F.M. van Voorst tot Voorst, uitte eind maart '40 [...] de hoop dat men de Maaslinie en de Peel-Raamstelling, mits deze laatste sterker bemand werd, 'minstens gedurende twaalf of vijftien dagen' zou kunnen verdedigen. [...] 'Ik heb militairen gesproken', aldus Gerbrandy, 'die mij ... verzekerden: u kunt op tenminste drie maanden rekenen.'
Het was wellicht geen toeval dat die termijn van drie maanden genoemd was [aangezien] de anti-revolutionaire minister van defensie, J.J.C. van Dijk, in 1924 als richtlijn gesteld had, dat het Nederlandse leger [...] zich gedurende drie maanden zelfstandig moet kunnen handhaven [...].
Hoe werd nu verder het verloop van de strijd gezien?
Men hield rekening met de mogelijkheid dat de Duitsers bij de inzet van hun offensief Den Haag, het regeringscentrum, zwaar zouden bombarderen: zij hadden met Warschau hetzelfde gedaan. Wij wezen er al op dat, naar verhouding, juist om Den Haag de meeste stukken modern luchtafweergeschut opgesteld waren. Maar zouden, na zulk een bombardement, misschien na een reeks bombardementen, de ministers en de militaire bevelhebbers hun arbeid kunnen voortzetten? Dat leek onzeker. Aanknopend bij voorbereidingen die al vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog getroffen waren, werd dus een spreiding nagestreeft van hetgeen men het zenuwcentrum der landsverdediging zou kunnen noemen.
Het kantoorgebouw van de Hollandse Beton Maatschappij aan de Haagse Groothertoginnelaan is in 1979 gesloopt en vervangen door bejaardenwoningen. (Foto: © Ronald Vrolijk, 2008) |
Het departement van buitenlandse zaken zou uit het zeer kwetsbaar geachte onmiddellijke centrum van Den Haag overgeplaatst worden naar het nieuwe, nog leegstaande kantoorgebouw van de Hollandse Beton Maatschappij aan de Haagse Groothertoginnelaan: dat gebouw had een betonnen skelet. Minister van Kleffens had zijn eigen verhuizing naar de onmiddellijke nabijheid van dit HBM-pand al voorbereid. Hij kon, meende men, Den Haag niet verlaten, aangezien, werd Nederland in de oorlog betrokken, het contact met de buitenlandse vertegenwoordigers van bijzondere betekenis zou zijn. De overige ministers zouden zich evenwel, elk met een kleine staf van hoofdambtenaren en lager personeel, verplaatsen naar oude forten in de buurt van Amsterdam; daar waren al telefonische verbindingen aangelegd. Per departement waren door het Algemeen Hoofdkwartier de nodige instructies opgesteld die zich, met enkele andere stukken (waaronder de z.g. 'Aanwijzingen' uit 1937), in een verzegelde enveloppe bevonden die eerst bij het uitbreken van de oorlog door de minister persoonlijk geopend mocht worden.
Dat was alles een denkbeeld geweest van minister Dijxhoorn [partijloos minister van Defensie in tweede kabinet-De Geer 1939-1940] ('Ik achtte het', zei hij na de oorlog, 'helemaal niet uitgesloten dat, mocht de oorlog komen, Den Haag, met name het Plein en omgeving platgebombardeerd zou worden'), maar de verplaatsing naar al die oude forten was, erkende hij, 'nog niet in alle details uitgewerkt.'
minister van Sociale Zaken Dr. J. van den Tempel (Foto: parlement.com) |
Minister van den Tempel (sociale zaken) had die verzegelde enveloppe wijselijk tevoren geopend. Het fort waarheen hij zou moeten gaan, achtte hij 'een volkomen ontoegankelijke plaats ... Om u eerlijk de waarheid te zeggen, vond ik het', zo biechtte hij op jegens de Enquêtecommissie, 'een dwaze onderneming.' Maar van den Tempel was, voorzover ons bekend, de enige minister die tevoren in bijzonderheden kennis nam van de opzet die zijn ambtgenoot Dijxhoorn had laten uitwerken - aan de gehele ministerraad was die opzet slechts in globale lijnen bekend. Er was tijdens het vierde kabinet-Colijn (1937-39) al over die mogelijke dislocatie gesproken en toen was vastgesteld dat de ministers, naar die uitwijkoorden vertrekkend, hun echtgenote en kinderen niet zouden meenemen. De zaak kwam in de neutraliteitsperiode ook in het kabinet-de Geer ter sprake, 'heel toevallig', aldus Dijxhoorn, 'niet eens omdat het urgent scheen ... Toen heb ik gezegd dat, naar mijn oordeel, de ministers zich zonder gezin en zonder echtgenote zouden moeten verplaatsen. Daar is verder geen aandacht aan besteed.'
Welke staatsrechtelijke consequenties zou die verplaatsing hebben?
Het landsbestuur berustte op het samenspel van vier krachten: de koningin, het kabinet, de Raad van State en de Staten-Generaal. Wilde men de normale verhoudingen handhaven, dan moest bereikt worden dat, ook als 'Den Haag, met name het Plein en omgeving' (waar het Binnenhof ligt) 'platgebombardeerd zou worden', het contact tussen die vier krachten niet verbroken zou worden.
Koningin Wilhelmina. |
Wat was koningin Wilhelmina voornemens te doen?
Aan strijdlust en fierheid ontbrak het haar niet. Geen moment wenste zij, de Oranjevorstin, te bukken voor een Hitler van wie zij voor haar volk niets dan onheil duchtte en in wie zij niets anders zien kon dan een politieke parvenu, een desperado, een belager van Christendom en humaniteit.
Jarenlang, eigenlijk al sinds vóór de eerste wereldoorlog, van diepe bezorgdheid over de zwakte van het Nederlandse defensie-apparaat vervuld, koesterde zij ten aanzien van de duur van onze weerstand geen hoge verwachtingen. [...]
Met de mogelijkheid dat zij Nederland zou moeten verlaten, ging de koningin rekening houden. Haar vertrouwde medewerker in particuliere aangelegenheden, F. van 't Sant, oud-hoofdcommissaris van politie in Den Haag [...], ging begin '40 na, van welke plaatsen in het westen des lands de koningin eventueel per vliegtuig zou kunnen vertrekken of welke route haar auto zou kunnen nemen. De koningin verwachtte intussen niet dat zij al spoedig na het uitbreken van de strijd het land zou hebben te verlaten. Het plan, dat de meeste ministers in forten bij Amsterdam hun intrek zouden nemen, was haar bekend - de opzet was, dat zij in een van die forten enkele woon- en werkvertrekken zou krijgen. In april maakte zij met de vice-president van de Raad van State, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, de afspraak, dat deze haar dan als haar persoonlijke adviseur naar dat fort zou vergezellen. [...]
Het bomvrije hoofdgebouw van het Fort bij Aalsmeer. (Foto: © René Ros, 2002) |
Voor het Algemeen Hoofdkwartier was een plan voorbereid om Den Haag te verlaten. Eerst (zulks was al onder generaal Reynders vastgesteld) zou het hoofdkwartier naar het hotel 'Kasteel Oud-Wassenaar' in Wassenaar overgeplaatst worden; allerlei villa's in de buurt waren er voor bestemd om de staf huisvesting en soms ook bureauruimte te bieden. Die voorbereiding had in het geheim plaats gevonden, maar toen generaal Winkelman vernam, dat in verschillende villa's 'Duitse dienstmeisjes wisten te vertellen, welk bureau er zou komen', gelastte hij het hele plan af: het Algemeen Hoofdkwartier zou aan het Haagse Lange Voorhout blijven. [...] Er werd, schijnt het, terzelfdertijd toch nog een overplaatsing van het Algemeen Hoofdkwartier voorbereid: naar een fort bij Hoofddorp, maar daar waren op 10 mei de telefoon- en telexverbindingen nog bij lange na niet gereed.
Opmerking: Het bedoelde fort zou het Fort bij Hoofddorp kunnen zijn behalve dat de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht (OLZ) het in een brief van 7 februari 1940 noemt als ongebruikt en mogelijke huisvesting van krijgsgevangenen. In een brief van 8 april schrijft de garnizoenscommandant Amsterdam lt.kol. W.A. Boswijk aan de commandant Vesting Holland (CVgH) bij Fort bij Penningsveer, Fort bij Vijfhuizen en Fort bij Aalsmeer: "Geheel legeringsklaar gemaakt op last van den [Minister van Defensie] d.d. 16 November 1939 Ve Afd. No.53 voor een dezerzijdsch niet bekend doel". Het is aannemelijk dat deze drie forten bestemd en ingericht waren voor de dislocatie van de landsregering.
(Bron: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog door dr. L. de Jong, deel 2, p.365-369 en 371-372.)