De Mijnenuitkijkdienst was van 1949 tot 1974 een onderdeel van de Koninklijke Marine. Het was tijdens de mobilisatie in augustus 1939 voortgekomen uit de Marinekustwacht en de Mijnenwaarschuwingsdienst en na de Tweede Wereldoorlog heropgericht. In 1963 werd de Commandant Mijnendienst tevens de Chef Mijnenuitkijkdienst.
Het beschermen van belangrijke vaarwegen tegen vijandelijke zeemijnen was de belangrijkste taak van de Mijnenuitkijkdienst. Het doel was om te voorkomen dat de aanvoer van materieel per schip door de mogelijke vijand, de Sovjet-Unie en het Warschau-pact, verhinderd zou worden.
Door middel van peilapparatuur op schepen (scheepsuitkijkposten, S.U.P.) en vanaf vaste punten aan land (Waluitkijkpunten, W.U.P.) kon worden vastgesteld waar een zeemijn door een vijandig schip of vliegtuig in het water gelaten was.
De Westerschelde was van het grootste belang en was de vaarroute die als eerste en omvangrijkste werd ingericht voor de M.U.D.
De vaarroute naar Den Helder, het Noordzeekanaal bij Amsterdam en de Nieuwe Waterweg bij Rotterdam waren de andere vaarwegen die door de M.U.D. bewaakt moesten worden. Zowel Den Helder als het Noordzeekanaal vielen onder MUD/Texel waarvan de commandant was gevestigd in Fort Erfprins bij Den Helder.
In 1964 werden een vijftal kustradarstations in gebruik genomen maar die konden niet de gehele vaarroutes bestrijken. Wel werd de M.U.D. kleiner van omvang. In 1974 werd de Mijnenuitkijkdienst definitief opgeheven.
De enige bekende Pelorusopstand zoals aangetroffen bij de Noordersluis in IJmuiden. (Foto: © René Ros, 2003) |
De Waluitkijkpunten op vaste punten aan land bestonden uit de Pelorusopstanden, ook wel MUD-palen genoemd. De 15 cm vierkante paal was, met voetstuk, 2,20 meter hoog waarvan 1,40 meter boven het maaiveld. Op de palen werd een eenvoudig peilapparaat geplaatst, de Pelorus, waarvoor op de top van de paal een ronde ijzeren band was aangebracht.
Door een bemanning van twee personen per Pelorusopstand, van een ploeg van acht personen, zou de richting naar de waterkolom van een vallende zeemijn gepeild worden en per veldtelefoon gemeld. Op een centrale post zouden de meldingen verwerkt worden en door driehoeksmeting worden vastgesteld waar de mijn in het water was beland. Overigens, de Duitse bezetter had in de Tweede Wereldoorlog al met succes radar ingezet om hetzelfde te bereiken.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat vrijwilligers als mijnenwachters zouden functioneren, maar door geringe belangstelling zou dienstplichtig Marine-personeel worden ingezet bij mobilisatie of oorlog.
Ook langs het Noordzeekanaal en de havenmond van IJmuiden waren Pelorusopstanden geplaatst. Van 1954 tot 1960 waren er in totaal 48 palen langs het hele kanaal. Vanaf 1960 werd alleen de havenmond van IJmuiden nog bewaakt en waren er nog slechts vijf oude en twee nieuwe Pelorusopstanden in de havenmond aanwezig. Na de opheffing van de Mijnenuitkijkdienst zijn de palen verwaarloosd en verdwenen. Er is nog slechts één paal, zonder voetstuk, bekend in een collectie.