Het eiland met het Fort bij IJmuiden. (Foto: © René Ros, 2001) |
Alhoewel de besluitvorming over de bouw van de Stelling nog niet rond was, werd in 1881 begonnen met de bouw van het Fort bij IJmuiden ter verdediging van het Noordzeekanaal dat zelf in 1876 gereed was gekomen.
Minister van Oorlog Reuther ontvouwde zijn versie van de Stelling in de vestingsbegroting op de derde dinsdag van september in 1880. Als route van de Stelling koos hij voor een tussenweg: Edam - Purmerend - Knollendam - Uitgeest - Beverwijk - Spaarndam - Hoofddorp - Westeinderplas - Uithoorn - Abcoude - Weesp. De forten Velsen en IJmuiden zouden buiten de eigenlijke Stelling vallen en de verdediging van de ingang van het Noordzeekanaal tot taak hebben. Fort aan het Pampus zou om financiële redenen niet gebouwd worden.
In december 1880 stemde de Tweede Kamer met 75 tegen 5 stemmen voor verder onderzoek, voordat het voorstel kon worden aangenomen. Een jaar later (1881) kreeg minister Reuther wel de steun van de Tweede Kamer maar er was alweer snel discussie over het type forten. Helemaal toen in 1882 het Duitse Krupp schietproeven had gedaan met krachtiger artilleriegeschut. Bepantsering van de pantserforten (IJmuiden, Velsen en Uitgeest) werd uitgesteld in afwachting van betere bepantsering.
Ook in de tweede termijn van Minister Weitzel (1816-1896, minister van 1873-1875 en 1883-1888) werden nauwelijks forten gebouwd. Wel werd er begonnen met de onteigening van grond voor de forten Abcoude en Velsen. Fort bij Abcoude kwam in 1886 gereed en een jaar eerder was een rapport over de nieuwe, krachtige, brisante granaat verschenen. De bouw werd stopgezet en, na beproevingen met de Schietdoelen bij Schoorl, een ondiep maar breed fortmodel werd ontworpen dat minder kwetsbaar zou moeten zijn.
Fort aan het Pampus kwam ook weer in beeld. Het Zuiderzee-flottielje van de Koninklijke Marine (zie Zeedijk) werd toch te zwak gevonden en het experimentele Duitse kannoneerboottype "Wespe" boezemde enige angst in. Minister Weitzel gaf maar toe aan de wens van de Tweede Kamer en liet in 1885 grondboringen uitvoeren als voorbereiding op de bouw van Fort aan het Pampus. Een amendement om Fort aan het Pampus niet te bouwen van kamerlid Reuther (ex-minister van Oorlog!) werd verworpen en werd het startsein om toch zowel de twee kustbatterijen Durgerdam en Diemerdam als pantserfort Pampus te bouwen. De "Wespe" bleek topzwaar en is uiteindelijk nooit in gebruik genomen.
De geniedijk door de Haarlemmermeerpolder. (Foto: © René Ros, 2006) |
De ondergrond van de locaties van de te bouwen forten vereiste het weggraven van veen en klei, het inbrengen van een zandpakket en een langdurig inklinken daarvan. Later werd er ook eerst geheid omdat zand alleen toch niet altijd voldoende was zoals bij Fort bij Vijfhuizen waar "teleurstelling in den vorm van verzakking niet achterwege bleef".
Het laten inklinken kwam Minister Weitzel goed van pas, hij kon nu eerst alleen aardwerken laten aanleggen. Tussen 1886 en 1894 werden de aardwerken uitgevoerd, voornamelijk met zand overgebleven van de aanleg van de IJmuidense sluizen en vissershaven, uit het Gooi en uit Hillegom. De aanleg van forten werd in tekeningen en kleine werken voorbereid. In dezelfde tijd werd besloten om een slaperdijk door de Haarlemmermeerpolder aan te leggen die de polder in een natte zuidelijke en droge noordelijke helft zou splitsen. Het was één van de weinige plaatsen waar speciaal voor inundatie een dijk werd aangelegd, elders werden bestaande dijken gebruikt.
De periode van Minister Bergansius (1839-1913, minister van 1888-1891 en 1901-1905) leidde niet tot noemenswaardige vooruitgang en beslissingen. Zijn opvolger Seyffardt (1840-1909, minister van 1891-1894) had daarna haast en besloot om de aardwerken om te werken tot verdedigbare aardwerken zonder bomvrije gebouwen. De metamorfose van alle aangelegde aardwerken naar verdedigbare aardwerken werd in de periode 1894-1897 uitgevoerd onder de naam "het Kleine Plan" (zie Arbeider Adrianus Verhoeven). Gelijktijdig werden de inundatiemiddelen en andere infrastructuur zoals gemeenschapswegen aangelegd, hetgeen in 1896 grotendeels voltooid was. De diverse nieuwe Rijksmilitaire werden afgebakend met militaire grenspalen.
Bouw van de kazematten van Fort aan de Liede in 1916. (Foto: collectie Nationaal Militair Museum / Jaap de Zee, 1916) |
De toenmalige Stellingcommandant generaal-majoor J.C.C. Den Beer Poortugael trad in 1891 af omdat hij geen verantwoording meer wilde nemen voor de bouw en bovendien had hij een meningsverschil met Minister Seyffardt over het belang van de proviandering. De bouw ging traag en er bleven discussies ontstaan over gebieden zoals Haarlem die binnen de Stelling zouden moeten vallen. En een commissie stelde weer extra forten bij het Noordzeekanaal voor...
De vertraging werd mede veroorzaakt doordat elk jaar de vestingbegroting door een steeds zuinigere Tweede Kamer goedgekeurd moest worden.
In 1897 gaf de Tweede Kamer, met een kleine meerderheid, toestemming voor bomvrije gebouwen voor de linie Liede-Spaarndam en bij Vijfhuizen, Veldhuis, St. Aagtendijk en Velsen. Door de smalle inundaties in het Westfront werd hier begonnen met de bouw van de forten.
Er ontstond steeds meer bezwaar tegen forten omdat men een mobiel en snel leger goedkoper en effectiever vond dan een vaste linie met dure forten. Maar de bouw ging door zodat tussen 1897 en 1905 veertien forten van bomvrije gebouwen werden voorzien. Vanaf 1900 bracht het Duitse Krupp-Gruson gepantserde observatieposten en geschutkoepels aan.
Een schematische tekening van een "Accespost in de Stelling van Amsterdam 1897 - 1907" (Tekening: Lex Tempelman†) |
Behalve een aantal speciaal ontworpen bomvrije gebouwen zijn de meeste forten in één van drie typen te onderscheiden: A, B of C.
Type A was van onversterkt beton en werd gebouwd in de periode tot 1907. Tijdens een onderbreking vanwege politieke perikelen, over de legerbegroting (o.a. fonds vestingwet) en de val van de regering over militair beleid, hadden de militairen betere forten van versterkt beton ontworpen waarbij lessen waren getrokken uit de Japanse aanval op de Russische vesting Port Arthur in 1904.
Zodra de bouw in 1908 hervat werd, werden de forten van dit Type B gebouwd. Om financiële redenen werden de latere forten met steeds dunnere wanden en daken uitgerust en met minder geschut.
Deze trend resulteerde uiteindelijk in het Type C voor de laatste twee forten.
Voor het maken van het beton werd vooral zand uit de duinen bij Schoorl gebruikt (ook geschikt voor het maken van glas) omdat daarmee het sterkste beton kon worden gemaakt.
Omdat transport over water de belangrijkste manier van vervoer was, zowel voor bouwmaterialen als voor munitie en dergelijke, waren de depots en andere gebouwen aan het water gesitueerd met een loskade. De meeste forten lagen om militaire redenen al aan het water.
Spionnen In 1897 kwam een Duitse "schilder", gewapend met een verrekijker, een kladblok en pen de Stelling eens bekijken. Hij, reserve-officier Dokter Richard Cleve, zag niets anders dan een paar onschuldige heuvels in het landschap en rustieke wegen. Maar een Duits inlichtingen rapport was toch zeer onder de indruk van de Stelling. Spionnen konden een deel van hun informatie gewoon in de krant of bij de Tweede Kamer vinden. En het meeste geschut werd besteld bij de potentiële vijand in het oosten... |
De meeste forten werden uitgerust met twee 6 cm hefkoepelgeschut. De zes hefkoepels van de Fort bij Vijfhuizen, Fort bij Veldhuis en Fort aan de St. Aagtendijk waren afkomstig van het Franse Schneider en Cie, de overige 40 van het Duitse Krupp-Gruson.
Dit hefkoepelgeschut werd geplaatst in een vaste opstelling, namelijk in twee hefkoepelgebouwen. Bij Type A forten stonden de hefkoepels los van het hoofdgebouw terwijl bij Type B forten gangen tussen de hefkoepelgebouwen en het hoofdgebouw liepen. Bij forten volgens het Type C was slechts één hefkoepel aanwezig in plaats van het frontgebouw.
De Type B en Type C forten, van na 1907, waren ook voorzien van mitrailleuropstellingen in de frontwal. Meestal zijn er drie tot vijf opstellingen van ieder vier "mitrailleurtafels" om M.90 mitrailleurs op te plaatsen.
De hefkoepels die na 1912 werden geleverd waren voorzien van een door de Artillerie Inrichtingen ontworpen mogelijkheid om een eventueel beschadigd kanon te vervangen door een zware mitrailleur M'08. De oudere hefkoepels werden door de Artillerie Inrichtingen hiervoor aangepast.
In elke keelkazemat was ruimte voor twee 10 cm brons of twee 7 cm kanonnen voor het geven van groot flankement over het naast het fort gelegen terrein. Ook zijn er in de keelkazemat minstens twee mitrailleuraffuiten voor de opstelling van mitrailleurs voor de nabij-verdediging aan de keelzijde. Daarvoor dienden ook de schietgaten voor geweren in de keelkazemat en in alle ijzeren deuren en raamluiken van de lokalen. Bij een deel van de forten was ook een 6 cm kanon in de keelkazemat opgesteld voor het zogenoemde revers vuur om achter het fort doorgedrongen vijandelijke troepen te bestrijden.
Van 1902 tot 1908 werden ook diverse betonnen nevenbatterijen gebouwd als aanvulling en vervanging van geplande aarden batterijen. Deze nevenbatterijen waren tussen de forten aangelegd om het zware geschut te verspreiden over het terrein en daardoor minder kwetsbaar te maken.
Er zijn per nevenbatterij twee tot vijf opstelplaatsen achter een betonnen borstweringsmuur en drie tot zes munitiemagazijnen en schuilplaatsen die samen één geheel vormen. Er zou verrijdbaar geschut opgesteld worden dat in vredestijd onder andere in de bergloodsen was opgeslagen.
Het mobiele geschut wijzigde in de loop van de tijd soms en ook het vaste geschut werd vervangen door lichter geschut om elders in de landsverdediging ingezet te worden. Zie bijvoorbeeld de "Opgave der bewapening van de Stelling van Amsterdam" uit 1910.
Ook op andere manieren kreeg de Stelling vorm zoals de bouw van verschillende centrale depots. Voor het herstellen van coupures die gemaakt zouden worden voor het inunderen of dijkdoorbraken door beschietingen was ook een voorraad klei en zand nodig in gronddepots. En in 1916 kreeg de Stelling er zelfs een vliegkamp bij: Schiphol. Ook werden inrichtingen naar binnen de Stelling verhuisd zoals de Artillerie-Inrichtingen die van Delft naar een terrein bij de Hembrug in Zaandam verhuisde.
De Regering en het Departement van Oorlog zouden zo kort mogelijk voordat de verbinding Den Haag - Amsterdam in gevaar zou komen naar Amsterdam overgebracht worden.
Een tweede linie om vijandelijke groepjes militairen, die binnen de hoofdverdedigingslijn gekomen waren, tegen te kunnen houden is nooit aangelegd. Hiervoor waren de sterk verouderde forten en batterijen van de Posten van Kraijenhoff bestemd. De meesten daarvan zijn pas in 1918 of 1926 als vestingwerk opgeheven maar hadden hun classificering als vestingwerk al decennia eerder verloren.
In plaats daarvan zou tijdens een mobilisatie een afsluitstelling en een tweede Stelling op respectievelijk één en twee kilometer achter de hoofdstelling komen. De tijdelijke posten op cruciale punten zoals wegkruisingen, pontveren en bij, ontoegankelijk gemaakte, bruggen zouden de vijandelijke groepjes militairen moeten tegenhouden.
Op acht plaatsen werden geniedijken aangelegd waarvan zes als inundatiekade omdat er geen geschikte bestaande dijken ter plaatse bestonden. Door de Starnmeerpolder bij Marken-Binnen, de Inundatiekade van de Nauernasche Vaart tot De Dam, de Liniewal Aagtendijk - Zuidwijkermeer, de Positie van Spaarndam, Linie Kudelstaart - Uithoorn (gedeeltelijk) en de Liniewal Geindijk - Nigtevecht werden stukken dijk aangelegd. De Liniewal beoosten het Fort bij Veldhuis was als uitzondering geen inundatiekering. Maar in de Haarlemmermeerpolder werd de langste geniedijk aangelegd. Ook werden bestaande wegen, zoals die in de Beemster en door Kwadijk, verhoogd om als inundatiekade te kunnen dienen.
Bij de Zuidwijkermeerpolder, ten oosten van Beverwijk, werd de oude Assendelver Zeedijk als tweede verdedigingswal ingericht om eventueel op terug te kunnen vallen. Vanwege de kwetsbaarheid van de westelijke linie, langs de duinen en met weinig ruimte voor inundaties, werd achter de eerste verdedigingslijn een tweede aangelegd. Deze liniewal moest in tijd van oorlog aangepast worden en bevatte enkele munitiemagazijnen.
De verdedigbare aardwerken van Fort in de Botshol. (Foto: © René Ros, 2006) |
Toen de Eerste Wereldoorlog begon was de Stelling nog niet voltooid. Fort bij Kwadijk en Fort bij Muiderberg waren in aanbouw en de Fort bij de Winkel en Fort in de Botshol zijn niet verder gekomen dan verdedigbare aardwerken.
Hoeveel de bouwkosten voor de Stelling uiteindelijk bedroegen is moeilijk na te gaan. Het plan om de posities van de oude Posten van Kraijenhoff te moderniseren werd begroot op "34 ton gouds". Maar voor de verder van Amsterdam liggende Stelling was in 1893 21 miljoen voor de forten en 6 miljoen voor de bewapening gedacht. Maar in 1904 was 20,5 miljoen gulden uitgegeven en verwachtte men nog 9,5 miljoen gulden nodig te hebben.
Een voor de Tweede Kamer opgesteld overzicht per fort van gemaakte en te maken kosten uit 1905 heeft een totaal van ruim 21 miljoen.
In 1912 was er 34 miljoen uitgegeven en werd er nog geschat dat er 900.000 gulden voor de afbouw nodig was. Maar bovendien zou er inmiddels alweer 11 miljoen besteed moeten worden aan de modernisering van de bewapening!
In 1911 stelde Stellingcommandant Van Nooten een plan op voor de "uitbreiding of wijziging, afwerking en inrichting der Stelling". Dit plan werd goedgekeurd door de Generale staf maar is door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de daardoor gewijzigde inzichten nooit volledig uitgevoerd.
Fort bij Abcoude en Fort Uitermeer zouden zelfs omgebouwd worden tot een modern Stelling-fort. Voor deze twee forten en het Fort bij Muiderberg waren de hefkoepels al voor 1914 besteld. Ook de plannen voor de permanente vleugeluitbreidingen naar de kust zijn nooit uitgevoerd.
Fort | Kosten (voor afbouw) in guldens | Opmerking | |
---|---|---|---|
1 | Fort bij Kwadijk | 247.100 | bouw in 1913 afgebroken |
Fort aan de Middenweg | 264.700 | voltooid in 1913 | |
Fort aan de Jisperweg | 27.100 | voltooid in 1914 | |
2 | Fort bij Abcoude | 567.100 | herbouw niet uitgevoerd |
Fort bij Muiderberg | 822.400 | bouw in 1914 afgebroken | |
Fort Uitermeer | 546.100 | herbouw niet uitgevoerd | |
3 | Fort aan de Fuikvaart | 489.000 | niet gebouwd |
Verbindingswal van Fort aan de Liede naar M.P. 19 | 64.500 | niet voltooid | |
4 | Fort aan de Winkel | 262.200 | niet voltooid |
Fort in de Botshol | 237.500 | niet voltooid |
Uiteindelijk is er 33 jaar gebouwd en ongeveer 40 miljoen gulden uitgegeven. Dat is zo'n anderhalf keer zo veel als oorspronkelijk geschat. Omgerekend naar het huidige prijspeil (van 1905 naar 2019) zou het ongeveer 508 miljoen euro gekost hebben.
Met verdedigingsmiddelen alleen overleef je een beleg niet. Een heleboel steden hebben in het verleden een beleg niet lang vol kunnen houden door een gebrek aan voedsel. Voor de Stelling werd ruime aandacht aan voedsel, water, brandstof en andere middelen besteed; zie hoofdstuk Proviandering.