|
|
De inlaatsluis in de Zuider Ringdijk van de Beemster is in 1944 door de Duitse bezetter geopend. (Foto: © erven dhr. G. Zwart, Collectie René Ros) |
Het terrein rond Amsterdam bestaat nog steeds uit polders en uitgeveende plassen en is doorgaans erg nat en laaggelegen. Bij een vijandelijke aanval zouden de polders, door een grote hoeveelheid water binnen te laten stromen, geïnundeerd worden met een laag water van 20 tot 30 centimeter. Hierdoor werd de aanvaller gedwongen om over de toen aanwezige smalle landwegen en dijken, de accessen, aan te vallen.
De verdediger moest zich wel veel moeite getroosten om op deze accessen verdedigingswerken aan te leggen. Maar door dit in vredestijd te doen had de verdediger een niet in te lopen voorsprong. De aanvaller zou in het natte landschap veel moeite moeten doen om de accessen te gebruiken en om zelf verdedigingswerken aan te leggen. Nee, van een watervlakte droomt alleen de verdedigende generaal...
Voor het stellen en onderhouden van de inundaties waren twee zaken van belang: een goede wateraanvoer en sluizen om het aangevoerde water te verdelen en in de polders te brengen. De sluizen zijn onder te verdelen naar inundatiesluizen, damsluizen en aangepaste civiele schutsluizen.
In een aantal gevallen was er ook sprake van een overlaat. Een overlaat is een deel van een polderdijk die lager is waarover water zal instromen bij een hoger waterpeil van het boezemwater.
Het inunderen geschiedde in vijf genummerde stadia, perioden genoemd. Zowel in de eerste als in de tweede periode kon personeel opgeroepen worden.
Tussen 15 mei en 15 oktober 1908 zijn er oefeningen met inundatie-personeel gehouden. Vermoedelijk vonden deze oefeningen in de gehele Stelling plaats, er is alleen een brief bekend aan Het Geestmerambacht over bezoeken op 22 en 23 september van dat jaar.
Het Fort aan de Middenweg wanneer de Beemster-polder geïnundeerd zou zijn. (Foto en trucage: René Ros, 1999) |
Om de inundaties te kunnen stellen was de controle over de waterwerken essentieel. De aanvoer van voldoende water en het kunnen behouden was cruciaal. De aanvaller moest zo weinig mogelijk de gelegenheid krijgen om de aanvoer en de inundaties nadelig te beïnvloeden door het water te blokkeren of juist inundaties te overvoeren. Om zo snel mogelijk de inundaties te kunnen stellen was tijd erg belangrijk. Door de aanvaller voldoende lang op te houden kon zoveel mogelijk water van buiten de Stelling aangevoerd worden. Als de bemaling van een polder voor een paar dagen gestopt kon worden, is dat voor de meeste polders, door het kwelwater en zeker bij neerslag, vaak al voldoende.
De inundaties werden beheerd door het Inundatiebureau van de Genie. Georganiseerd in zogenoemde inundatiestations werden de sluizen in een bepaald gebied bediend. Zoet water kon ingenomen worden uit de grote rivieren door de inundatiestations Vreeswijk, Gouda en Schiedam (Rotterdam, Delfshaven, Schiedam, Vijfsluizen en de Boonersluis bij Maassluis). Het minder gewenste zoute water werd ingelaten door de inundatiestations Leiden (Katwijk en Scheveningen), IJmuiden, Schagen (Den Helder - Kolhorn) en via de inlaten van de Zuiderzee te Edam, Schellingwoude, Iepenslotersluis, Diemerdam en Muiden.
De inundaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie hadden echter prioriteit en zouden een groot beslag leggen op de aanvoer vanuit de grote rivieren. De beschikbaarheid bepaalde via welke inlaatpunten het water werd ingenomen en doorgevoerd naar andere inundatiestations. Om uiteindelijk via de inundatiesluizen de polders in te stromen.
Moesten elders in riviervalleien speciale kades aangelegd worden om het hoogteverschil in inundatiekommen te verdelen, rond Amsterdam vormde elke polder met bedijking een eigen kom (zie Inundaties voor een overzicht van inundatiestations en polders). De polders voor de hoofdverdedigingslijn hadden elk hun eigen peil om de inundatie zo effectief mogelijk te maken: te hoog om te lopen en te rijden, te laag om te varen. In sommige polders werden kades aangelegd om niet de gehele polder te moeten inunderen. De Geniedijk Haarlemmermeer is de grootste inundatiekering die er voor de Stelling werd aangelegd.
Een schematisch overzicht van de inlaatpunten en waterstromen (pijlen) en ook de inundatiestations (cirkels) voor de inundaties van de Stelling. |
Een originele peilschaal van de Genie op het, in vredestijd, droge terrein naast de Kringenwetboerderij De Eersteling bij Fort Zuidwijkermeer. (Foto: © René Ros, 2009) |
Voor het handhaven van een inundatie konden de normale waterwerken worden gebruikt zoals schutsluizen en gemalen. Het inundatiepeil ligt hoger dan het normale polderpeil, zo'n vijf decimeter, maar het op peil houden vereistte op zich geen extra maatregelen. Voor het stellen van de inundatie, door in een zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk water in de polders te brengen, waren echter wél extra waterwerken nodig: inundatiesluizen. Deze werken zijn door de Genie, met vergunning van het betreffende polderbestuur, aangelegd met gelden uit de begroting van het Ministerie van Oorlog.
Waar nog geen permanent inlaatwerk was aangelegd, was een graaf- of spring coupure voorbereidt.
Onder normale omstandigheden was een inundatiesluis gesloten maar ten tijde van oorlog of oorlogsdreiging zouden ze snel geopend worden. Daardoor werd water doorgelaten en het land onder water gezet. Een inlaatsluis of inlaatduiker heeft een soortgelijke functie maar verbindt niet altijd twee waterwegen maar loostte via een, vaak met stenen beklede, speciale ontvangkom op land.
De Schutsluis bij Aalsmeer is gebouwd als inundatiesluis maar had een belangrijke rol voor de scheepvaart.
Een inundatiesluis is gewoonlijk afgesloten met schotbalken, schuiven of schotdeuren, toldeuren of waaiersluizen. Binnen de Stelling werden vooral schotbalken en schuiven gebruikt terwijl waaiersluizen typisch zijn voor de oudere Nieuwe Hollandse Waterlinie.
De voorzijde van de inundatiesluis Ilpenslotersluis in de Diemerzeedijk bij Amsterdam, in 2017 gesloopt. Samen met de inundatiesluis bij Diemerdam en de Oranjesluizen was het een inlaatpunt van water uit de Zuiderzee. (Foto: © René Ros, 1999) |
Een inlaatkoker is het kleinste model inundatiesluis en wordt bediend met een schuif. Deze inlaatkoker lag in de Zuidermaatweg nabij Fort bij Veldhuis. (Foto: © Jurgen Lamers, 1999) |
De Damsluis in de Molentocht met de schotbalkenoplegging, een onderdeel van de Liniewal Aagtendijk - Zuidwijkermeer. (Foto: © René Ros, 2007) |
Extra waterwerken, damsluizen maar ook doorlaatsluizen genoemd, waren ook nodig om te voorkomen dat water uit het inundatiegebied zou stromen of een te groot gebied onder water kwam te staan. In het laatste geval zijn de damsluizen dan onderdeel van een inundatiekade zoals de Linie Aagtendijk - Zuidwijkermeer.
Normaal was de doorgang tussen een sluishoofd open, maar deze kon met bijvoorbeeld schotbalken gesloten worden. Daardoor wordt dit type sluis ook wel schotbalksluis genoemd. Op enkele plaatsen diende een damsluis - in vredestijd juist gesloten - om twee polders te verbinden die in vredestijd verschillende waterpeilen hebben, maar bij inundatie eenzelfde peil krijgen.
In het sluishoofd, van metselwerk of (gewapend) beton, zitten twee verticale sponningen waarin schotbalken gelaten konden worden. De ruimte tussen de balken werd dan opgevuld met zand en klei. Vaak is er nog een derde sponning aanwezig.
De schotbalken waren meestal in de nabijheid opgelegd op enkele gemetselde muurtjes met een afneembaar dak bovenop de schotbalken. Ook een gronddepot met de benodigde zand en klei lag in de nabijheid klaar.
In enkele doorgangen van smalle sloten zijn echte aarden dammen gepland. De opening in de inundatiekade wordt dan beschermd door een eikenhouten beschoeiing en de klei van een nabijgelegen gronddepot kon in de opening gestort worden om de kade geheel af te sluiten.
Bij een brede waterweg volstaat een normale damsluis niet omdat schotbalken langer dan zeven meter onhandelbaar zijn. In plaats daarvan werd een meervoudige damsluis gebouwd met meerdere pijlers met schotbalksponningen, een zogenoemde penantensluis. Om te voorkomen dat de sterke stroming in de als laatste te sluiten doorgang de plaatsing van de schotbalken hindert zijn er puntdeuren in geplaatst. Door de stroming sluiten deze deuren vanzelf en konden de schotbalken geplaatst worden.
De frontzijde van de bomvrije damsluis op de kruising van de Geniedijk Haarlemmermeer en de Hoofdvaart nabij het Fort bij Hoofddorp. (Foto: © René Ros, 2005) |
Enkele pijlers met schotbalksponningen van de damsluis in de Ringvaart bij Halfweg. (Foto: © René Ros, 2009) |
Tijdens de Koude Oorlog zijn ook damsluizen, de BWO-keringen, aangelegd.
Een nog bestaande toldeur van de Amstelsluizen in Amsterdam (Foto: © René Ros, 2011) |
Vooral voor de aanvoer van inundatiewater van de inlaatpunten, via de verschillende inundatiestations, naar de inundatiegebieden werden bestaande civiele schutsluizen aangepast. Zo werd de stormdeur van de zeesluis in Edam voorzien van een toldeur en werden tolkleppen toegepast in de Proostdijer schutsluis bij Abcoude en de Demmerikse Schutsluis bij Vinkeveen.
Onder andere de toldeuren in de Noordzeesluizen (IJmuiden), de Oranjesluizen (Amsterdam) en de zeesluizen in Edam en Muiden konden gebruikt worden om water in te laten vanuit de Noordzee en de Zuiderzee.
Om een schutsluis als inlaatsluis te kunnen gebruiken moesten de deuren tegen hoog water in geopend kunnen worden. Daartoe werden schotbalken in een sponning achter de bovendeuren, in de sluiskolk, geplaatst waarna het water aan beide zijden van de bovendeuren gelijk gezet werd. De sluisdeur kon dan geopend worden en vervolgens werden de schotbalken weer weggehaald en stroomt het water over de volle breedte door de sluis. Schotbalken werden en worden echter ook gebruikt in schutsluizen om deze te kunnen droogleggen voor onderhoudswerkzaamheden maar de sponningen daarvoor bevinden zich meestal buiten de sluiskolk.
Een toldeur is een sluisdeur waarvan het draaipunt niet bij één van de uiteinden zit, maar enigszins uit het midden van de deur. Door de deur bij gelijke waterhoogte te sluiten en te vergrendelen kan deze vervolgens bij ongelijke waterhoogte makkelijk geopend worden door de grendel te verwijderen. Dan draait de deur beheerst en zonder schade een kwartslag open en stroomt het water door de sluis.
Een toldeur kan ook in de puntdeuren van een schutsluis opgenomen zijn maar de doorlaatopening is dan veel kleiner. Tolkleppen kunnen ook in een puntdeur opgenomen zijn, maar zijn horizontale kleppen die ook scharnieren op een punt net uit het midden.
Met de Stelling bijna compleet en voldoende andere voorzieningen om een beleg te doorstaan is het de vraag hoe al die middelen eigenlijk gebruikt hadden moeten worden; zie het hoofdstuk Gebruik.