(Met bijdragen van Jurgen Lamers, Alkmaar)
flottielje (de ~; -s) (mil.) 0.1 groep gelijksoortige lichte oorlogsvaartuigen. |
In tegenstelling tot het optreden op volle zee, waar de overmacht van een vijand te groot werd geacht en er daartegen niets viel uit te richten, werd verwacht dat de verdediging van de Zuiderzee wel effectief kon zijn. In een notitie van Stellingcommandant Den Beer Poortugael uit 14 september 1889 klinkt ook op dit punt twijfel, aangezien er een groot aantal Duitse pantserschepen "type Wespe" met een geringe diepgang (3,1 meter) gepland zijn. Deze schepen hadden een zwaar kanon in het kaliber 30,5 centimeter, twee mitrailleurs en één torpedobuis.
Den Beer Poortugael vond dat de marine er niet verstandig aan had gedaan, gezien deze Duitse dreiging, 2,5 miljoen gulden voor een diepgaand schip en 2 miljoen gulden voor een ramschip uit te geven. De situatie werd zelfs verergerd door het vergaan van "de Adder". Een paar snelle manoeuvreerbare Wespen of wat grote torpedoboten zouden volgens hem "onschatbare diensten kunnen bewijzen". Bij een vijandelijk beschieting vanuit zee zouden de werf, het abattoir met de veestallen, de magazijnen van het Rijksentrepot en de grote militaire gebouwen, kazernes, magazijnen van geneesmiddelen en het centraal magazijn onder het bombardement lijden.
Het Zuiderzee-flottielje (later IJsselmeer-flottielje) bestond uit drie ongepantserde kanonneerboten, rond 1914 waren dat de "Hefring", "Wodan" en de "Braga". Deze schepen hadden 34 bemanningsleden en één 12 cm kanon. In laatste instantie kon steun verleend worden aan de verdediging van Fort aan het Pampus tegen een ver doorgedrongen vijand. Tevens kon deze kleine scheepsmacht ook geroepen worden om hulp te verlenen bij een aanval op de Stelling van Den Helder. De mogelijkheid bestond dat het Zuiderzee-flottielje bij de verdediging van de Stelling van Den Helder niet ongehavend was en daardoor zijn eigenlijke taken niet goed meer kon uitvoeren.
In het geval het Zuiderzee-flottielje en de defensiesloepen niet aanwezig waren, kon de Commandant van de Stelling in hun vervanging voorzien door het inzetten van motorboten. Daarnaast kon een beroep gedaan worden op de kanonneerboten "Njord" en "Tyr" (beide met één 15 cm. kanon). Verder konden er in Willemsoord vier schepen worden uitgerust met één 7,5 cm. kanon.
De thuishaven van het flottielje was Den Helder maar de 's Rijks Werf in Amsterdam (later het Marine-etablissement) zorgde ook voor de bevoorrading van steenkool, voeding e.d. Gewonden en gesneuvelden zouden ook naar Amsterdam afgevoerd worden o.a. met een gevorderd hospitaalschip. Rond 1932 was de commandant van het toenmalige IJsselmeer-flottielje gevestigd in Enkhuizen.
Bij de Stelling van Den Helder begon de taak van de Koninklijke Marine al om vijandelijke schepen te beletten de Zuiderzee op de varen om Amsterdam vanaf het IJ te bombarderen of een landing uit te voeren. De hoofdtaak van het Zuiderzee-flottielje was om vijandelijk troepenvervoer over de Zuiderzee te voorkomen en de kom van de Zuiderzee te verdedigen. Daarmee werd de zeezijde van de IJssellinie, Grebbelinie, Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam gedekt.
De achterwielsloepen 56, 63, 71 en 75 moesten steun verlenen bij de bewaking en de verdediging van de plassen en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Indien deze verdediging onhoudbaar werd, dan moesten ze naar Loenen vertrekken om de Stelling van Amsterdam te helpen.
Kustverdediging Stelling van Amsterdam |
---|
Batterij Janhagelhoek |
Batterij bij Uitdam |
Kustbatterij bij Durgerdam |
Kustbatterij bij Diemerdam |
Westbatterij Muiden |
Fort bij Muiderberg |
De frontzijde van Fort aan het Pampus, gezien vanaf de Zeedijk ten noorden van de lijn Pampus - Durgerdam. (Foto: © René Ros, 1999) |
Of het Zuiderzee-flottielje en de defensiesloepen geschikt waren om een verrassingsaanval en bestorming van Fort aan het Pampus te verijdelen, hing volgens de Chef van de Zeemacht af van velerlei omstandigheden. Geadviseerd werd ervoor te zorgen dat het fort zelf voldoende middelen ter beschikking had.