Tot 1920 was het Nederlandse luchtruim het exclusieve terrein van de militairen. Pas met de militaire vliegtuigen die na de Eerste Wereldoorlog verkocht werden begonnen de eerste civiele piloten met commerciële vluchten. In Nederland had de Landmacht en de Marine vliegtuigen ter beschikking. Bij de Koninklijke Marine ging het vooral om watervliegtuigen die ook op schepen gestationeerd konden worden.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was de gehele luchtvaart afdeling (nu Koninklijke Luchtmacht), met circa 20 vliegtuigen, gestationeerd op Soesterberg. Dit lag vlak achter de Grebbelinie en voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie en was daardoor kwetsbaar voor een aanval uit het oosten. Met spoed werd gezocht naar een geschikt terrein achter de Nieuwe Hollandsche Waterlinie en liefst binnen de Stelling. Dat werd gevonden ten zuidoosten van Zaandam in de Achtersluispolder, tegenover de Artillerie Inrichtingen ("Vliegveld aan het Noordzeekanaal"). Aan de noordzijde van het terrein werden een aantal vliegtuigtenten geplaatst en er was zelfs de luxe van elektrisch licht. Maar in de winter bleek het terrein nogal drassig en de Commandant Luchtvaartafdeling zocht naar een betere locatie, met minder tijdsdruk nu er in ieder geval een terrein was.
Even werd overwogen om samen met de Marineluchtvaartdienst op het eiland Zeeburg zowel faciliteiten voor land- als watervliegtuigen in te richten zodat de kosten verdeeld konden worden. Maar de Koninklijke Marine wilde daar toen nog geen Marinevliegkamp vestigen.
De Commandant Luchtvaartafdeling kwam vervolgens in de Haarlemmermeerpolder terecht. Een geschikte locatie werd even onder Halfweg gevonden bij de boerderijen Lammerthoeve en Mariahoeve. Een kostenplaatje werd aan de Minister van Oorlog gezonden en deze vond de 108.000 gulden wat stijf aan de prijs en probeerde nog of vliegtuigen, die 18 meter vrije ruimte nodig hadden, niet in bestaande boerenstallen terecht konden. De Commandant Luchtvaartafdeling wees dat echter af en kwam ook met de gedachte dat dit diepte-investeringen waren omdat een tweede vliegkamp, naast Soesterberg, om meerdere redenen noodzakelijk was en het o.a. verstandig was om niet alles op één plek te investeren. Op 17 december 1915 keurde de Minister van Oorlog de aankoop van de grond goed en gaf de Genie opdracht tot de bouw van vier loodsen, een automobielloods en bijbehorende voorzieningen.
De barakken van het militaire Vliegkamp Schiphol nabij Fort aan het Schiphol in 1920. (Uit: Bestemming Schiphol, met toestemming van Luchthaven Schiphol, 1920) |
Het overleg tussen de Eerstaanwezend Ingenieur (E.A.I.) van de Genie, de Stellingcommandant en anderen bracht de betrokkenen echter op het idee om percelen nabij het Fort aan het Schiphol aan te kopen in plaats van de percelen bij Halfweg. De Minister van Oorlog zal raar gekeken hebben toen hij binnen twee maanden na de goedkeuring voor Halfweg een verzoek kreeg om de percelen bij het Fort aan het Schiphol te mogen aanschaffen!
De Minister ging op 9 maart 1916 mee met deze keuze waardoor op 21 april 1916 twee percelen konden worden aangeschaft voor 55.229,40 gulden (vergl. 408.000 euro) van de heer G. Knibbe. En de Commandant Luchtvaartafdeling haastte zich om het terrein gebruiksklaar te hebben voor de oefening in de Stelling van 19 tot en met 22 september 1916 zodat ook de Luchtvaartafdeling mee kon oefenen. Het is hem gelukt, maar nog lang was het primitief vertoeven in die uithoek van de Haarlemmermeerpolder. Behalve voor de officieren, die werden in Amsterdam gehuisvest en werden elke dag met een dienstauto opgehaald en weggebracht.
In mei en november 1917 werden nog andere percelen gevorderd waardoor het terrein de wat ruimere afmetingen van 800 bij 900 meter kreeg. In 1918 is er een kazerne gebouwd en in 1919 nog eens twee extra vliegtuigloodsen.
Maar in 1920 begon de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (K.L.M.) met zijn eerste vlucht naar London en al snel overvleugelde de opkomende civiele luchtvaart zijn militaire collega's. Op de militairen werd bovendien bezuinigd nu de oorlog voorbij was. In 1926 werd het vliegveld eigendom van de gemeente Amsterdam en verdwenen de militairen weer naar Soesterberg. Ze keerden pas in 1936, toen het oorlogsgevaar weer toenam, terug naar Vliegkamp Schiphol. Na de Tweede Wereldoorlog bloeide het vliegveldje in de modder uit tot de Luchthaven Schiphol.
Naast het Vliegkamp Schiphol had de Luchtvaartafdeling in de jaren 1930 nog enkele hulpvliegvelden binnen de Stelling.
Zie ook De Boer en de Vliegers.
Ter gelegenheid van het Amerikaanse vlootbezoek in juni 1924 aan Amsterdam werden acht Van Berkel W-A vliegtuigen tijdelijk op marinevliegkamp Schellingwoude gestationeerd. (Uit: 70 Jaar Marineluchtvaartdienst, met toestemming van Uitgeverij Eisma B.V., 1920) |
De Koninklijke Marine had binnen de Stelling vanaf 1916 een eigen Marinevliegkamp dat zich in de Zeedijkpolder, een eiland in het IJ, bevond en wel tegenover het dijkdorp Schellingwoude.
Het heeft twee hangars gehad met elk een hellingbaan om de watervliegtuigen uit het water in de hangar te rijden. Tussen de beide wereldoorlogen waren er geen vliegtuigen gestationeerd maar werd het gebruikt als het Vliegkamp De Mok op Texel geen ruimte meer had. Pas even voor de Tweede Wereldoorlog werd het weer ingericht voor actief gebruik. Maar tussen de twee oorlogen was het bij de vliegtuigfabriek Fokker in gebruik voor het afmonteren van de watervliegtuigen die het produceerde.
Na de Tweede Wereldoorlog is het niet meer
in gebruik genomen en zijn de twee hangars gesloopt. De twee hellingbanen waren
in 1986 nog aanwezig maar in 1998 verdwenen.
Naast het Marinevliegkamp Schellingwoude had de Marineluchtvaartdienst in de jaren 1930 nog enkele Marinesteunpunten in of in de directe omgeving van de Stelling.